How low can you go




(Emil Robinson)
Toen hij bespeurde hoe de nevel van de tijd
in d'ogen van zijn vrouw de vonken uit kwam doven,
haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven
toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.

Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij de baard
en mat haar met de blik, maar kon niet meer begeren,
hij zag de grootse zonde in duivelsplicht verkeren
en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard.
Willem Elschot (fragment)


We zoenden op een begraafplaats, bedreven de liefde bij haar thuis. Haar roomblanke borsten ontroerden me bijna, ook omdat ze me had verteld dat door haar streng-christelijke achtergrond deze prachtig albasten bollen nog weinig koestering hadden ervaren. Ze was een verse prooi, een nieuw avontuur, dat leek af te lopen zoals zovele andere. Want ik kijk inmiddels terug op een heel aantal affaires. Sommige van die ontmoetingen duurden langer dan andere. Op de meeste kijk ik met plezier en weemoed terug. Met Christa was dat anders. Ik schrijf het met aarzeling op, want het laat me niet van mijn mooiste kant zien.
Ik was een jager. Of het nu was uit onblusbare lust of vanwege de onstuitbare behoefte aan bevestiging – voortdurend was ik op zoek naar nieuwe veroveringen. Geef mij een vinger en ik neem je hele hand, dacht ik wel eens. Een enkele blik kon al voldoende zijn om mijn jagersinstinct wakker te roepen. Ik was een player en toch was ik het niet. Ik speelde met vrouwen, maar nam ze tegelijk uiterst serieus. Ik liet ze in hun waarde, prees hun vrouwelijkheid hemelhoog, liet ze zich begeerd voelen, maar uiteindelijk liet ik ze toch weer gaan als ik er genoeg van had.
Altijd was er wel sprake van een zekere trots op een verovering als ik een mooie vrouw had overgehaald om het intiemste wat ze had, met me te delen. Verbazing was er ook, op het moment dat de eerste knoopjes ontknoopt werden – dat was het point of no return –, dat ik er opnieuw in was geslaagd een nieuwe, verse prooi te overmeesteren.
Met Christa begon het online. En de woorden, die vlot uit mijn pen vloeiden, verleiden haar al snel tot een terrasontmoeting. We spraken af in een winkelcentrum, dat had een voorteken moeten zijn. Ze zat er al toen ik aan kwam lopen: een welgevulde vrouw, tegen de veertig, blonde krullen. De koetjes en kalfjes verliepen soepel; zij was secretaresse en werkte met allemaal stoere en stevige, maar simpele mannen. Ik vertelde over mijn achtergrond – ze luisterde geboeid. Niet te snel ter zake komen en eerst maar eens aftasten, zoals altijd. Ondertussen voelde ik de koorts bij mij al toenemen – alleen al die rondingen die er zo aaibaar uitzagen… Maar niet overhaasten. We gingen uit elkaar met een voorzichtige belofte: als deze ontmoeting was bevallen, zouden we het een vervolg geven. “Maar laat het eerst maar even bezinken.”
Christa mailde ’s avonds al. ‘Het was een prettige ontmoeting geweest’, schreef ze. ‘Of ik deze vrijdag overdag…’ Natuurlijk had ik tijd. Mijn lust was wakker geschud door de aanblik van haar lijf – zelfs al was ze niet heel uitdagend gekleed. En ook al was de conversatie er niet echt een van twee gelijkgestemde zielen, ik liet zoals zo vaak mijn geweten in slaap sussen door het vooruitzicht op het verder ontbloten van haar lelieblanke decolleté.  


Vrijdag. Een andere plaats, een nieuw terras. Ondanks het vroege uur nam ze een witte wijn – vast om de zenuwen wat te kalmeren, dacht ik. Ze zag me pas laat aankomen. Tot mijn ontzetting legde ze uit dat ze bijna niets zag, maar dat ze haar bril had afgedaan om er mooier uit te zien. Dan moet ze bijna blind zijn, besefte ik. Als ik eerlijk was geweest – tegenover haar en tegenover mezelf -, dan had ik op dat moment afscheid genomen. Ik voelde de oneerlijkheid, dat zij een kwetsbaar en daarmee makkelijk slachtoffer was. Maar ik palmde haar in, willens en wetens. Met mooie praatjes, een lichte aanraking hier, een lachje daar. Ik verafschuwde en bewonderde mezelf vanwege de geraffineerde en effectieve methode waarmee ik Christa veroverde. Van het terras nam ik haar mee voor een wandeling over een nabijgelegen begraafplaats. Dat mag misschien macaber lijken, maar begraafplaatsen zijn de meest rustige parkachtige wandelgebieden, waar je ongestoord een kus kunt stelen. Christa viel voor de charme van de groene dodenakker en voor het vuur waarmee ik haar op een stil zijpaadje zoende. Ze keek nog wel af en toe schichtig om zich heen, maar bood gaandeweg mijn strelende handen vrij spel. Toen ik achter haar stond, mijn handen om haar borsten en mijn mond verborgen in haar krullen, kreunde ze zacht. Ik voelde hoe haar tepels – klein maar spits – hard werden onder mijn aanraking. Mijn voorwaartse beweging met mijn bekken, beantwoordde ze met een zachte tegendruk.
“Kom”, zei ze, “jij mag me wel thuis brengen…”


Ze woonde niet ver. Maar ik had niet aan de jaren vijftig portiekflats gedacht, toen ze vertelde in welk sjiek dorp ze woonde. Ze ging me voor in het grauwe trappenhuis naar de derde verdieping. Op het terras had ik mijn twijfels nog weg kunnen duwen, toen we haar huis binnengingen staken ze weer de kop op. Smoezelig tapijt met vlekken, een stoel bezaaid met kattenharen, en toen ik om de hoek keek van een zijkamertje, zag ik een verzameling tassen met lege wijnflessen. Het matineuze glas witte wijn op het terras was niet tegen de zenuwen geweest, het was het dagelijkse rantsoen van een alcoholiste. Op dat uur, op die plek en op dat moment had ik moeten opstaan en weggaan.


Maar ik deed het niet. Ik zoende haar, ontknoopte haar, ontblootte haar prachtige prammen. Ze leidde me naar haar slaapkamer, het onopgemaakte bed en ik bedreef zonder hart de liefde met haar, als een verplicht nummer. Ze was geschoren, nauw en vochtig. Vrijwel altijd word ik in het vuur van het spel meegesleept en neemt de lust het over van mijn brein. Maar nu neukte ik plichtmatig. Het was snel voorbij, goddank.


Nooit heb ik een acutere en diepere postcoïtale depressie meegemaakt. Als in een waas rukte ik me los, Christa in ontsteltenis achterlatend. Bij een smoezelige wastafel spoelde ik mezelf snel af. Nog meer lege flessen en kattenharen. “Sorry…”, stamelde ik nog stom en ik haastte me naar buiten de drie trappen af, naar mijn auto. Weg. Ik wilde weg van hier. Ik vloekte en vervloekte mezelf. How low can you go… Ik had me laten leiden door mijn geilheid, me op sleeptouw laten nemen door mijn lust – als ik het zo formuleer is het alsof de schuld niet echt bij mezelf lag. Maar ja, onzin natuurlijk. Het spijt me voor Christa dat zij het slachtoffer moest worden van mijn verblindheid.


 

Reacties

Populaire posts